Tagarchief: boeren

Die prokureur syn hond | anoniem

uit de bundel: Sestig uitgesogte Afrikaanse Gedigte (met prentjies) verzameld deur F.W. Reitz, Vroeger Hoofregter en Staats-president van d’Oranje Vrijstaat, 1897, Amsterdam – Pretoria.)

“Goei morre Prokureur—geef my tog bitjie raad?
Myn is ’n ding gebeur, hier buite op die straat.
Daar kom ’n slegte hond, net vlak hier voor jou deur,
En byt myn in dei been; myn broek is glad verskeur.

Dit was ’n nuwe broek, en ek wil jou nou vrâ
Of dit nie môolik is soo’n kerel an te klâ,
Wat sulke slegte goed laat los-loop op die straat,
Om myn somar te byt, as ik hier langes gaat.”

“Welseker myn ou vrind— dit staat jou altyd vry
Om van die hont syn Baas, die skade weer te kry.”
“Wat denk meneer daarvan—zal dit te baing wees,
Om 10 sielings te vra, ver skade van die bees?”

“Wel al te seker niet—die ei-enaar moet beskou
Dat 10 sielings is min, als hy so’n hond wil hou.”

“Wel, baas, dan raak jy ook nou net 10 sielings kwyt,
Dit was jou ei’e hond, die het myn so gebyt.”

“Myn hond! myn Pollo dan, het hy jou so gekry;
Mar as jy seker is dan sal ik ook niet stry.
Dé, vat dan mar jou geld—wat reg is moet bestaan,
Al sou die wereld ook daaronder moet vergaan.”

Die Boer die moet toen skater van die lach;
Hy vat die geld heel vrolik, wat hy dag
’n prokureur mag glad wees met syn bek,
Tog kyk ’n domme Boer hom in die nek.

So stap hy weg, mar kom net by die duer,
“Stop vrind, wag, stop,” seg toen die Prokureur,
“Dis alles goed en wel, die skade van mijn hond;
“Mar ik moet jou vertel, myn raat die kos een pond,
“Soo geef myn hier mar gauw myn 10 sielings nou weer,
“Dan skuld jy myn voor raat nog net een halfpond meer,
“Want dit is tog mar waar—wat reg is moet bestaan,
“Al sou die wereld ook daaronder moet vergaan.”

Afbeelding bij dit gedicht uit "Sestig uitgesogte Afrikaanse Gedigte" van F.W. Reitz

Vertaling ‘De hond van de advocaat’
door Peter Pit

“Goedemorgen, advocaat—geef mij toch wat raad?
Er is mij iets gebeurt, hier buiten op de straat.
Daar kwam een slechte hond, net vlak hier voor je deur,
En beet mij in m’n been, mijn broek is helemaal verscheurd.

Het was een nieuwe broek, en ik wil jou nu vragen,
Of het niet mogelijk is, zo’n kerel aan te klagen,
Die zulk slecht spul los laat lopen op straat,
Om mij zomaar te bijten, als ik hier langs ga.”

“Welzeker mijn oude vriend— het staat je altijd vrij
Om van de baas van de hond, de schade vergoed te krijgen.”
“Wat denkt meneer ervan— zal het teveel zijn,
Om 10 sielings te vragen, voor de schade van het dier?”

“Wel al te zeker niet—de eigenaar moet zien
Dat 10 sielings weinig is, als hij zo’n hond heeft.”

“Wel, Baas, dan raak jij nu ook net 10 sielings kwijt,
Het was je eigen hond, die heeft mij zo gebeten.”

“Mijn hond! mijn Pollo dan, heeft hij jou te grazen genomen;
Maar als je er zeker van bent dan zal ik het ook niet aanvechten.
Alsjeblieft, neem dan maar je geld—het recht moet bestaan,
Al zou de wereld ook daardoor moeten vergaan.”

De Boer die moest toen schateren van de lach;
Hij nam het geld heel vrolijk, want hij dacht
Een advocaat die mag dan glad zijn met zijn praatjes,
Toch heeft een domme Boer hem nu te pakken.

Zo liep hij weg, maar kwam net bij de deur,
“Stop vriend, wacht, stop,” zei toen de advocaat,
“Het is alles goed en wel, die schade van mijn hond;
“Maar ik moet je nog vertellen, mijn raad die kost een pond,
“Dus geef mij hier maar gauw mijn 10 sielings nu weer,
“Dan schuld jij mij voor de raad nog een halfpond meer,
“Want dit is toch maar waar—het recht moet bestaan,
“Al zou de wereld ook daardoor moeten vergaan.”